Artikels & Filmpjes

Dun ijs

Door Ineke Vander Aa

In de gang staat hij, met ronde ogen vol verlangen.

‘Goed dan.’

Ik trek mijn thermisch ondergoed aan, mijn muts en Yellowstone-wanten.

De lucht is dun en koud. Kleine vlokjes prikkelen mijn wangen.

‘Voorzichtig’, zeg ik.

Geuren hebben kleuren en vormen vandaag. Het felle geel van het hondje op de hoek. De ovaaltjes van een konijn over het pad.

‘Voorzichtig!’ roep ik.

Krak. Een dun laagje ijs breekt en ik trek net op tijd mijn voet uit het water. Zwiep! Hij is net Bambi op het ijs. Grijnzend trippelt hij naar me terug.

Het voetpad is koud en de straat prikt. Een bries waait een ijzige mist van een wagen. Het kleeft in onze wimpers. We knipperen naar de grauwe lucht die tegelijk fel is. Alsof er een blauwige schijn in onze ogen priemt. Ondertussen stappen we.

Waar hij anders snuffelend langs me kuiert, snokt hij nu van struik naar paal.

‘Voorzichtig’, zeg ik.

Zwits! Mijn voeten schuiven en ik graai naar evenwicht. Zo belachelijk, die twee voeten! Had ik er maar vier! ‘Voorzichtig, zeg ik!’

Met een frons stap ik verder. Brede stappen op berekende plekken. Onderweg dwaalt de kapotte deur door mijn gedachten, die moet worden vervangen. De rekeningen die ik vanmorgen heb betaald. De poort die ik op een tweedehandssite zag. Onze oudste geit in haar stalletje vol stro. Hoe lang vriest het nog?

Zwiep, zwoesh! ‘Voorzichtig!’

Pets, zijn bil op het ijs. Kratsh kratsh, mijn voeten op de berm. Ik brom iets en met platte oren houdt hij zich in. Korte, stijve stappen zet hij nu.

‘Jij wilde gaan wandelen, he.’ Zodra ik het zeg, spreek ik mezelf tegen. Bij wie leg jij nu de verantwoordelijkheid? Jij kan de gevaren toch veel beter inschatten. Hij kan het niet helpen dat hij in een omgeving leeft waarin hij steeds aan die leiband moet. Die irritante, begrenzende leiband. Die snokkende zwep plets, ‘whoah!’.

Thuis lopen we meteen door naar de tuin. De andere honden volgen. Sneeuw vliegt op terwijl ze galopperen. Bruine kwakken pletsen op het wit.

Iemand knaagt aan een stuk ijs. Iemand anders snuffelt aan geuren met kleuren. Nog iemand legt zich neer alsof haar buik altijd op ijs ligt. Ik sta wat onhandig te wiebelen en veeg mijn neus droog.

Een geit mekkert vanuit zijn stal. Ik kijk naar hem om. Hij knippert met zijn lange wimpers.

‘Waar ben je?’ vraagt hij.

Dan pas voel ik het. Mijn opgetrokken schouders. Stijve buik. Oppervlakkige ademhaling. De frons die er nog steeds zit.

Dan pas zie ik het. De kalme lucht over de besneeuwde takken. De sereniteit ervan herinnert me aan haar. Haar gemis zit in mijn maag. Nog steeds.

Dan pas hoor ik het. Het zachte gesnuffel achter me. De enkele roep van een kraai. Een pimpelmeesje, ergens. Een glimp van Stilte.

Iemand leunt tegen mijn been. Zijn lichaam is warm tegen het mijne. Samen knipperen we naar gedachten in de lucht.

‘Hier,’ antwoord ik, ‘ik ben hier.’

Bestaan er technieken om de band met je hond te sterken?

Door Ineke Vander Aa

In dit luisterfragment schetst Ineke Vander Aa, Shewolf, een dagelijks beeld van de immer ontwikkelende band met één van haar honden, Dingo.

In de kleine uurtjes luister ik naar de wind die door de schouw raast. Het heeft geen zin. Ik sta op en strompel naar beneden. Daar knip ik een lichtje aan. Vanuit de sofa knipperen zijn slaperige ogen. Hij schuift op en ik nestel me in het hoekje. Later ontwaak ik met zijn voorhoofd tegen dat van mij. Onze warme lichamen diep ademend bij elkaar.

We gaan naar buiten, waar we snuiven, rekken, zuchten en snuffelen. In mijn laarzen ploeter ik door de tuin. Ik verzamel drollen en giftige takjes die de wind hier heeft gelegd, zodat de geiten straks op schoon en veilig gras vertoeven. Af en toe wandelt Dingo voorbij met een takje in zijn mond. Nu en dan draaft hij ergens doelgericht met een bal tussen zijn kaken. Ernstig, maar niet boos of slechtgezind. Die drie worden al eens door elkaar gehaald. Gewoon, bezig.

Terwijl hij eet, rommel ik de keuken op.

Terwijl ik eet, ligt hij naast mijn stoel.

Onderweg naar de winkel staart hij door het raam van de wagen. Ik lach om iets dat ik op de radio hoor. Hij heft zijn zwarte wenkbrauwboogjes.

We stoppen bij de dierenspeciaalzaak. Waarom ook niet. Eigenlijk hebben we in ons leven alleen maar tijd. De vraag is wat we daarmee doen.

Dingo snuffelt aan de zakken hondenvoer, de slaapkussens en het kattenvoer.

Iemand die hem aan het einde van de gang opmerkt, keert gauw terug. Ze ziet alleen wat zijn uiterlijk voorstelt. Net zoals mensen mij vaak alleen zien om wat ik zou moeten voorstellen. Maar ik ben eigenlijk gewoon Ineke.

Tussen de varkensoren, runderpensen en hazenoren, kiest Dingo voor vegan knaagbeentjes. Dat vind ik verrassend en opluchtend tegelijk.

Met Dingo’s zak zelf gekozen snoep slenteren we naar de kassa.

‘Mag hij een snoepje?’ vraagt de bediende.

Eerst denk ik ‘nee’. Hij is bang. Dat zie ik niet alleen aan zijn gespannen hijg, zijn staart tussen zijn poten, zijn trillende billen en zijn platte oren. Ik zie het in zijn ogen en ik voel het in mijn lijf. Alsof zijn gevoelens bij mij naar binnen sijpelen zodat ik ze kan gewaarworden zonder erover te moeten nadenken. Ik kan het moeilijk verklaren, maar zo voelt het.

Ik denk ‘nee’, omdat me is geleerd dat een angstige hond aanmoedigen om een snoepje aan te nemen in een beangstigende situatie, ervoor kan zorgen dat hij zijn grenzen overschrijdt en daardoor sneller reactief kan worden.

Ik denk ‘nee’, omdat ook ik soms word geplaagd door zijn genetische achtergrond en voorgeschiedenis.

Maar Dingo heeft het snoepje al geroken en beweegt het topje van zijn neus over de balie. En plotseling zie ik niet Dingo, maar Scout.

Scout, die meer dan een decennium geleden net zo in de dierenwinkel stond. Staart tussen zijn benen, bezorgde frons op zijn voorhoofd. Tegelijk nieuwsgierig. Scout, met zijn zwart-witte en makkelijk te lezen gezichtsuitdrukkingen. Zijn donzige lijf en pluizige staart.

Dingo, met zijn zwarte en moeilijker te lezen gezichtsuitdrukking. Zijn gladde lijf met rosse strepen en dunne werkhondstaart.

‘Goh, ja,’ antwoord ik, ‘je kan het aanbieden. Hij zal zelf wel kiezen wat hij daarmee doet.’

Met vreugde in haar ogen houdt de bediende een stukje worst naar hem uit. Dingo snuffelt voorzichtig, aarzelt, en neemt het dan netjes met zijn voortandjes aan. Boven de grond knabbelt hij het op.

‘Dank u,’ zeg ik tegen de bediende, en ineens springen er tranen in mijn ogen. Ik heb weinig geslapen, dus ben ik nog emotioneler dan anders. Plots golft er een hoop liefde door mijn lijf. Voor Dingo. ‘Dank u,’ herhaal ik onnodig.

Thuis rent Dingo naar de drinkbak. Het herinnert me eraan dat ik beter ook een glas water drink. Dat vergeet ik anders.

Traptraining

Door Ineke Vander Aa

Vandaag beklom Dingo voor het eerst de trap. Na negentien maanden. 

In het begin zette hij zijn voorpoten op de eerste trede en leunde hij slungelig vooruit. Alsof hij niet begreep dat hij ook achterpoten had.

Ik zal hem traptraining geven, dacht ik toen. Met snoepjes en geduld, trede per trede, zoals ik zovele honden zoveel had geleerd. Arme hond, die de trap niet op kan.

Tijdens les één hing er een waterige glans over Dingo’s ogen. Met trillende billen en een rode tong spitste hij zijn oren naar me. Hij stootte een teen tegen een trede en drukte zichzelf tegen de muur.

Ineens zat ik op de dikke knoop onderaan het touw in de turnzaal. Eén op tien voor Vander Aa, voor de poging. Ik doe het omdat je het van me vraagt, meester, maar leuk is anders.

Ik keek naar de snoep in mijn hand voor Dingo’s kinderlijke snoet, en betrapte mezelf op mijn dwingende houding onder het mom van beloningen en goede intenties.

In mijn eigen tuin, zonder pottenkijkers en puntenverdelers, had ik door de jungle van mijn speeltuig geklommen. Ik trok mezelf twee meter omhoog langs de stalen baren en bungelde daar ondersteboven. Zo viel ik eens op mijn kin, maar dat had niemand gezien.

Leren doe je door te leven. Niet andersom.

Dingo kreeg zijn snoep gratis onderaan de trap, en we gingen wat anders doen. Fuck traptraining.

In de tuin sprong hij op het klimrek van de geiten. Vanop het hoogste punt (dat ik klungeliger bereikte) tuurden we over ons land.

In het bos klauterden we over boomstammen. Het herinnerde me aan de tijd waarin de grond dichterbij was en ik over de omgevallen stammen avonturierde naast het perfect begaanbare bospad.

Om het snelst spurtten Dingo en ik een steile heuvel op. We schoven uit tijdens de afdaling en ondersteunden elkaar.

‘s Avonds zoende ik Dingo slaapwel in de sofa en ‘s ochtends stond hij met zijn voorpoten op de trap. Wat voor avontuur is vandaag?

Vanochtend was anders. In zijn ogen fonkelde iets. Wat hij me precies wilde vertellen, wist ik niet. Er was maar één manier om erachter te komen.

Bovenaan de trap ging ik zitten.

‘Wat doe je nu?’ leek hij te vragen.

‘Wat doe jij nu?’ vroeg ik terug.

En hop, daar gingen die achterpoten. Berekend en netjes, trede per trede.

Verwonderd tuurde hij van boven naar beneden. Alles zag er anders uit, hier. Zoals wanneer ik bovenop dat muurtje was geklommen en mezelf uitdaagde om eraf te springen, dertig jaar geleden. Het gras leek zo ver ineens. De bakstenen bewogen.

‘Wacht,’ zei ik tegen Dingo, ‘laat het wennen.’ Naast me ging hij liggen, en samen tuurden we naar de gang die nu een kleine streep was. De poes deed voor hoe dat moest, trede per trede naar beneden.

‘Kijk,’ zei ze, ‘leren doe je door te leven. Niet andersom.’

In de mist

Door Ineke Vander Aa

Even is alles weg.

De straat is weg.

De bomen zijn weg.

De vogels zijn weg.

De weg die we samen bewandelden, is weg.

Er is alleen hier. Jij en ik, op deze plek.

We zijn nu heel dicht bij Stilte. Hoor je hem?

Niets anders is er, dan onze volgende stap in deze troostende waas. Niets anders dan de steentjes onder mijn schoenen en het geplets van jouw poten.

Het ruikt hier anders, zeg je.

Ik ruik niets. De mist kleeft aan mijn neus.

We wandelen hier zo vaak en toch zijn we hier nooit geweest. Niet echt hier.

Het is gewoon donker en mistig, zeg ik.

Het is zoveel meer dan dat, zeg jij.

Nu pas hoor ik geritsel in de verborgen struik waar jij al lang naar staat te kijken. Het topje van je neus glinstert in het sterrenlicht. Kerstig.

Traag kuieren we door dit wonderland, net buiten onze deur.

Er is nu minder mist dan enkele decennia geleden. Dat zei Frank Deboosere op de radio. Hij zei het tevreden, want verkeer houdt niet van mist.

Is dat wat we willen dan? Een wereld met meer verkeer en minder mist?

Als we hier blijven staan, met onze voeten op het krakende gras en de wolk om ons heen, zouden we ons in eender welke tijd kunnen bevinden. Een beetje tijdreizen is de mist.

Je spitst je oren en wijst met je neus naar iets verderop.

We gaan kijken. Zacht ritselend.

Onder de schijn van een straatlantaarn bewegen schimmen. Eén van hen kijkt achterom. Hij hijgt wolkjes naar je toe. Je vangt ze, proeft ze en antwoordt.

In de stille mist.

In de mist, in een andere tijd

Aan zee

Door Ineke Vander Aa

‘Ik wil je de zee laten zien’, zeg ik.

Met boterhammen en snacks vertrekken we. Naar zee. Ik volg mijn gps. Mijn plan. Mijn doel. Dingo volgt mij. Nooit echt wetend waarheen.

Het bijzonderste aan de zee is de lucht. Die eerste stap uit de auto. Zout. Wind. Vis. Wier. Water. Zand. Allemaal in de lucht.

‘Wacht eens even,’ zegt Dingo, ‘wat is dit voor lucht?’

Samen snuiven we. Ik met mijn onnozel bultje tegenover zijn enorme snuit.

Duinen zijn net een andere planeet. Het zand zakt weg onder onze voeten. Stappen gaat trager. Geuren overal. Gekriebel tussen tenen.

‘Kom,’ zeg ik, ‘ik wil je de zee laten zien.’

‘Wacht eens even,’ zegt Dingo, ‘wat is dit voor grond?’

Samen ploeteren we. Ik in mijn stapschoenen. Hij op blote voeten.

Het hoge gras fluistert tegen de wind. Een zwevende meeuw luistert af.

We verschijnen aan de rand van het strand. ‘Kijk,’ zeg ik, ‘de zee.’

Dingo lacht naar de lucht die raast over de zee, dan naar de figuren op het strand. Mensen, honden, paarden.

‘Zal ik hen pakken?!’, hijgt Dingo. ‘Welke dan?! Welke zal ik pakken?!’

Open ruimtes lijken hem nog steeds te herinneren aan oude lessen, toen wij elkaar nog niet kenden en hij nog een carrière bij de politie voor zich had. Met een wilde blik, gespannen kaken en trillende billen concentreert hij zich dan op een figuur, oren gespitst naar mijn instructies.

‘Kijk toch gewoon,’ zeg ik, ‘naar de zee.’

Samen turen we. Ik naar de golven. Dingo naar overal. Misschien zag hij nooit eerder figuren zo in de verte, en vraagt hij zich af waarom ze zo klein zijn. Misschien ruikt hij dat kleine hondje in de verte. Haar geuren reizen met de wind naar Dingo’s neus. Misschien ruikt hij ze allemaal wel. Al die figuren. Tegelijk.

Ik tuur. Dingo ontspant. Langzaam. Hij knippert traag met zijn ogen en beweegt zijn neus in de wind.

Na een poosje fonkelen zijn ogen weer. ‘Kom,’ zegt hij, ‘wat is daar? En daar?’

‘Dat is de zee.’

Het water leeft. Het achtervolgt en rent weg. Tikt tenen aan en vlucht. Het grijnst met een brede glimlach van schuim. Speelt het water? Dat is grappig en griezelig tegelijk.

Kleine vogeltjes rennen langs het water. Ze stelen mosseltjes van elkaar. Schelpen knarsen onder onze voeten. Nat zand kleeft tussen tenen.

De zee is luid. Ik zie het eerst aan Dingo’s platte oren. Dan pas hoor ik het ook. We dwalen verder van de zee en verkennen het strand.

Drie meeuwen staan op een heuveltje. Roddelend kijken ze ons na. Misnoegd.

Dingo ruikt aan pootafdrukken in het zand. Langer aan de lijntjes die een hond in het zand krabde nabij een dode vogel. Aan drolletjes en een verloren schoen.

Ik raap schelpen. Dingo raapt geuren.

Op droog zand gaan we zitten. Ik eerst, hij daarna. Heldere druppels rollen van zijn wiebelende neus over zijn zandsnorretje.

Ik staar naar de horizon en denk: daar is Engeland. Wie zou er leven onder dit bruine wateroppervlak, tussen hier en Engeland? Hoeveel vissen, garnalen, mosselen en zeesterren? Allemaal in deze reusachtige waterkom waarin het zo stil moet zijn.

Ik probeer te kijken naar wat Dingo ruikt, maar zie alleen verre figuren. Een snel bewegend stipje daar, wat een hond moet zijn.

Hier zitten we. Aan zee. Op dezelfde plek. Samen. En toch weer elk in een andere wereld. Ik met mijn herinneringen aan strand en zee. Ik die denk er iets van te begrijpen. Eb en vloed. Engeland, zand en wandelaars. Schelpen en mineralen. Zeemeerminnen.

Dingo met zijn geuren. En dat is alles wat ik er werkelijk over weet.

Samen turen we. Ruiken we. Luisteren we. Voelen we. Proeven we.

Ik toon hem de zee die hij nooit op dezelfde manier zal zien.

Hij toont me geuren die ik nooit zal ruiken.

Samen, aan zee.

De überhond

Door Ineke Vander Aa

‘Ik dacht dat jij van sneeuwhonden hield,’ zei ze, ‘maar toen ik je zag met die Hollandse herder dacht ik “dat past toch niet bij Ineke”.’

Ik lachte.

We hebben allemaal een type waartoe we ons aangetrokken voelen. Ik hou van Duitse herders omdat mijn beste jeugdvriend tot dat ras behoorde. Hun uiterlijk voelt familiair aan. Maar ik hou ook van wolfhonden en husky-achtigen, omdat de liefde van mijn leven een wolfhond was. Mijn man en ik zijn daar heel open over.

Als kind werd ik gebeten door een Dobermann. In mijn latere leven door een Duitse dog. Als ik mijn buikgevoel volg, voel ik me comfortabeler bij andere rassen dan deze. Mechelse herders zaten zo verborgen achter vooroordelen, dat ik me er vroeger onzeker bij voelde. Totdat een Mechelse herderin één van mijn beste vriendinnen werd.

‘Ik hou meer van grote dan van kleine honden,’ zeggen mensen soms. Of omgekeerd. De reden waarom ik vooral met grote honden samenleef, is omdat hun adoptiekansen lager liggen en ze daardoor alvast meer mijn aandacht trekken. Zeker wanneer ze karaktereigenschappen hebben die weinig welkom zijn in onze samenleving.

‘Als trainer mag je geen favorietjes kiezen,’ zei mijn mentor tijdens mijn opleiding. Toch helpen we mensen bij het kiezen van een ras wanneer ze op zoek gaan naar een hond.

‘Wat denk je van dit ras?’ vraagt men dan, met een fotootje van iemands donzig kind dat zopas ergens te koop werd gezet.

Ik vind het een beetje raar allemaal, die hondenrassen. Het doet me steeds denken aan het taboe rond het ideale mensenras. De übermensch. Het voelt ongemakkelijk en tegenintuïtief.

We bestaan allemaal uit een combinatie van genetisch materiaal en een referentiekader aan ervaringen, gedachten en gevoelens. Sommige karaktereigenschappen zijn genetisch bepaald. In hoeverre bepaalde eigenschappen tot uiting komen, hangt af van de genetische cocktail én hoeveel water bepaalde zaadjes krijgen doorheen het leven van een individu.

Dat zijn we tenslotte allemaal. Unieke individuen. Blanke, zwarte en Aziatische individuen. Mannen en vrouwen. Het schijnt dat dat tegenwoordig omstreden woorden zijn om mensen mee te beschrijven.

Duitse herders, Hollandse herders, Mechelse herders. Bobtails, Saarlozen, labradors en andere retrievers. Shih tzu’s en maltezers. Dat vinden we normaal.

Toen ik me openstelde voor een partner, koos ik niet op voorhand bewust een mensenras. Zelfs geen gender. Ik nam de tijd om mensen te leren kennen en ervoer bepaalde aantrekkingskrachten. Vrienden, lieven en vergissingen. Soms voelden we ons thuis bij elkaar en soms niet.

Kan ik dit individu aanvaarden zoals hij of zij is, dacht ik dan, zonder hem of haar daarbij te willen veranderen? Om daarop te kunnen antwoorden, moet je iemand eerst leren kennen. Dat gaat over tijd nemen voor elkaar. Elkaar ernstig nemen als gelijkwaardig individu.

Gisteren had ik iets te vieren en dronk ik net dat glaasje teveel. Je kent dat wel. Half bewusteloos lag ik in bed. Omstreeks vier uur bereikte een zacht gepiep mijn moedergevoel. Het kwam van de benedenverdieping. Wankelend vocht ik met de mouwen van mijn kamerjas.

‘Ik kom!’

Ik strompelde naar beneden waar Dingo de Hollander al naar de deur rende met gespannen billen. Hij moest dringend.

Terwijl hij buiten hurkte, wreef ik in mijn ogen. Hoe kan het toch, dacht ik, dat ik haast niets hoor terwijl ik slaap. Maar één van mijn companen hoeft maar een geluidje te maken en ik ben uit bed. Ongeacht het ras of de soort waartoe ze behoren. Zou ik van een wolfhond meer gehouden hebben dan van Dingo?

Met die Hollander ging ik weer naar binnen. Ik drukte een zoen op zijn warme voorhoofd en wachtte tot hij indommelde alvorens de klim naar boven te beginnen. Onderweg knipperde ik vriendelijk naar de Spaanse straathond die me met slaapogen bekeek.

Boven knipte ik het lichtje uit, en viel ik in slaap op het ritme van Maya’s ademhaling. Een Duitse herderin.

Maar het is waar. Ik hou ook van sneeuwhonden. Ierse wolfshonden, daar kijk ik altijd voor om.

Loslaten

Door Fleur Preckler

Loslaten. 

Ik zit in de tuin. Warme hoodie, tas rooibosthee, favoriete mok dicht tegen me aan, ik blaas geurige theedampen de frisse herfstlucht in. De zon schittert tussen ritselende bomen en ik ruik de geur van natte bosgrond. Mijn honden snuffelen met me mee, al heb ik naar wat zij nog ruiken met hun natte wiebelneusjes alleen maar het raden.

En ik bedenk me dat wij naar zoveel het raden hebben, eigenlijk. Toch? Weten wij veel.

Waarom doen we dat? Waarom die drang om te verklaren, weten, veranderen. Welke verwachtingen willen we ingelost eigenlijk? En van wie verwachten we dan iets. Hoeven wij echt te weten dan?

Ik denk dat het dat is, wat Ineke en ik met elkaar gemeen hebben (bovenop een salopette en een gezonde portie je-m’en-foutisme), wij hoeven niet zozeer te weten. Het voelt als een opluchting, voor ons, dat al dat weten als een last van onze schouders is gevallen.

Want als je niet meer hoeft te weten, dan komt er voelen in de plaats. Dan leven we minder boven onze schouders, net dichter bij onze warme buik. Daar kunnen we voelen, aanvaarden, meegolven, en zijn. 
Daar ontstaat, daar bestaat, onvoorwaardelijk.

En dus moet ik glimlachen, zo boven mijn tas thee, omdat ik het echt bijzonder bevrijdend vind, weet ik veel. 
Ik hoef niet te weten. Ik ben hier gewoon. En de herfstbries wervelt om me heen. 
Ik wervel mee. Luid zingend vaak, soms angstig afwachtend, maar ik wervel mee. 
Ik vertrouw in dat krachtige voelen van mijn warme buik en ik durf te kijken naar de dingen die ik zie. 
Echt zie. Echt voel. Echt hoor.

Zomaar, onvoorwaardelijk, geen verwachtingen. Gewoon, wervelen.

Ik zucht, want hoe breng ik dit dan onder woorden? Hoe maak ik hiervan een advies voor de mensen die ik begeleid?

Een flinke bries waait de laatste hardnekkig vastklampende bladeren van de berk bij de buren, en ook zij laten uiteindelijk los. Ritselend fonkelend dwarrelen ze naar beneden om een heel voorjaar, een hete zomer achter zich te laten. Ze leggen zich neer. In de prachtigste kleuren en met een opluchtende vanzelfsprekendheid wiegen ze zacht en vol vertrouwen richting natte bosgrond. Ze laten los.

Ik laat het los.

Start de dag met Scout’s 10 levenslessen

Of hij ook zo’n mok kon hebben. Daar zou hij zo blij mee zijn. Toen dacht ik: goed dan. Ik stel ze te koop, zodat iedereen ervoor kan kiezen om elke dag te starten met een herinnering aan wat het betekent om te leven. Precies zoals Scout me dat heeft geleerd.

Scout’s 10 Life Lessons:

1. Keep away from cholla cactus

2. When scared, take time

3. When tense, play a game

4. Break the rules when nobody’s watching

5. Fox poop is best rubbed on cheeks

6. Sniff the wind, it’s different every day

7. Always nudge fellas in the crotch

8. Only listen to friendly people, avert the bullies

9. When ignored, bark louder

10. A good howl settles the mind

Misschien heb je deze Scout-mok graag voor jezelf, of maak je er liever iemand anders blij mee. Met de aankoop van deze mok steun je Together Alive vzw. De prijs bedraagt €11,50/ mok, plus €5 verzending. Bestellen doe je met een mailtje naar Ineke@shewolf.be, en dan komt Scout spoedig jouw richting uit.

Alvast bedankt voor je steun!

Tussen de bizons

Door Ineke Vander Aa

Deze foto werd daadwerkelijk daar en op dat moment getrokken.

Enkele jaren geleden werd ik misselijk in een wagen. We kronkelden over de banen van Yellowstone National Park in de VS.

‘Stop,’ zei ik, ‘ik moet eruit.’

Door de ramen had ik niet meer gekeken. Van mijn omgeving was ik me weinig bewust. Het enige wat ik dacht, was: ‘Don’t throw up in the van.’

Mijn begeleider parkeerde en hielp me naar buiten. Daar plantte hij me op een omgevallen boomstronk.

‘Neem je tijd,’ zei hij, ‘maar blijf rustig zitten. Ik blijf hier naast je, tot je beter bent.’

Ik sloot mijn ogen. Na enkele minuten kon ik beter ademen. Pas dan keek ik op van het gras bij mijn voeten.

We zaten daar temidden van een reusachtige kudde bizons. Rondom ons graasden ze. Moeders met hun kalfjes. ‘Red dogs’, worden ze genoemd. Hun groteske bruine lijven bewogen traag door het landschap.

Vermoedelijk had ik er lang genoeg misselijk zitten wezen, waardoor ze hadden besloten dat ik weinig dreiging vormde.

Daar, op die vlakte tussen de prehistorische grazers. Daar, tussen wouden waarin grizzly beren en wolven dwaalden. Daar op die boomstronk, voelde ik me veilig.

Ik herinner me weinig details over de stand van de oren van de bizons, hun staart of andere lichaamssignalen. Een week daarvoor had ik nog nooit een echte bizon gezien. Laat staan een wilde. En toch zat ik daar en hadden we een gesprek. Ik zag wie er nog naïef genoeg was om op een achteloos drafje naar een vriendje te lopen. Wie me in de gaten hield, maar besloot dat ik weinig gevaar vormde. Wie de taak op zich nam om me toch maar niet uit het oog te verliezen. Wie traag zei: ‘blijf jij maar zitten, ik ga wel weg.’

Bizons behoren tot de meest gevaarlijke dieren in Yellowstone. Toeristen benaderen ze te vaak met de intentie om een selfie te nemen met het dier, waardoor ze alleen maar praten en stoppen met luisteren. Dat doen ze totdat de bizon het storende moment met geweld beëindigt. Het is een soort dovemansgesprek dat ik zie terugkeren tussen mensen en honden.

Wanneer je met een telescoop het land afspeurt naar wolven, zou het kunnen dat een kudde bizons je nadert of andersom. Als je dan geen wederzijds gesprek voert, stopt je expeditie daar.

Door het oog van de telescoop zag ik gezinnen van wolven. Vaders die hun kinderen te eten gaven, terwijl ze op uitkijk bleven. Hoe zijn staart stond, maakte eenvoudigweg deel uit van een uniek geheel.

Ik denk dat het nuttig kan zijn om te beseffen dat een kwispelende hond niet altijd blij is. Dat een smakkende en wegkijkende hond zich vermoedelijk ongemakkelijk voelt, en dat grommen een waardevol signaal is dat er meestal toe dient om verdere conflict-escalatie te voorkomen.

Werkelijk in contact treden met elkaar, gaat verder dan signalen afvinken. Dat doe je niet vanuit ‘ik, als mens, weet, interpreteer en verklaar’. Dat kan je alleen vanuit ‘ik, dier onder dieren, voel wanneer ik naar je kijk.’

In workshops over lichaamstaal bij de hond had ik het over het verschil tussen een linker- en een rechterkwispel. Over kalmerende signalen en contextuele verschillen. Wat ik merkte, was een toename in oppervlakkige observaties. Aandacht die verlegd werd naar het zoeken van verklaringen. Opsommingen van zogenaamd onbetwistbare feiten. Minder vragen, meer kennis.

Werkelijk contact schuilt niet in kennis. Het kan de weg ernaartoe openen, maar het kan de weg ernaartoe ook afsluiten.

Werkelijk contact met andere dieren kan geen boekje je leren. Daarvoor moet je van de pedestal stappen die we als mens voor onszelf hebben gebouwd. Zet je voeten op de grond. Dezelfde als die waarop de andere dieren lopen. Kijk ze in de ogen, als je wil. Tel geen lichaamssignalen. Kom uit je hoofd, en daal af in je lichaam. Een lijf waarin bloed stroomt en een hart klopt. Waarin longen ademen. Waarin voer wordt verteerd en waarin emoties sturen.

Dat bedoelde ik, wanneer ik op het Friendly with Dogs-congres zei dat je je boekje met lichaamssignalen mag wegleggen wanneer je naar je hond kijkt en vraagt: ‘Hoe gaat het met jou?’.

Daarvoor hoef je geen derde oog tussen je wenkbrauwen te schilderen. Het enige wat je daadwerkelijk dient te doen, is te zijn. Daar. Op dat moment. Als dier onder dieren.

Wandelen, waarom?

Door Ineke Vander Aa

Je kan dit artikel hier lezen, of luisteren naar deze audio.

De komende minuten hoef je enkel te luisteren naar je gedachten. Je kan de stilte opzoeken en een moment nemen om te vertragen. Neem een pauze waar je gedachten voelt praten, en schep ruimte voor oprechtheid. Niemand anders hoort jouw gedachten, buiten jijzelf.

We staan stil bij de manier waarop we wandelen met onze honden. Dit artikel vervangt namelijk de lezing over wandelen die wegens hedendaagse maatregelen werd geannuleerd. Wat ik die avond wilde vragen, is: ‘Waarom wandel jij?’

Laat die vraag sudderen. Waarom wandel jij met je hond?

Let op de antwoorden die zich bij je aandienen, en hou ze vast.

Als je een beeld hebt gevormd van dat antwoord, stel ik een volgende vraag: ‘Waarom wandelt je hond?’

Let ook op de antwoorden die zich hier bij je aandienen, en hou ze vast.

Als ook deze antwoorden bij je gaar zijn, vraag ik je om terug te denken aan een wandelmoment waar je een wrang gevoel aan overhoudt. Dat zijn meestal de momenten waardoor je terechtkomt op een lezing over wandelen met je hond. Vaak zijn het momenten waarop we ons schaamden. Misschien voelden we ons machteloos en een beetje gefrustreerd. Daar willen we iets aan veranderen, dus contacteren we een hondentrainer en schuimen we lezingen en workshops af op zoek naar dat ene antwoord. Die ene oplossing.

Waar was je op dat moment? Weet je dat nog?

Waar lag jouw aandacht op het moment dat dat wrange gevoel overheerste?

Ik reis enkele jaren terug in de tijd en sta op het voetpad van een dicht bebouwde omgeving met Maya. Ik herinner me haar schorre gehijg terwijl ze de leiband strak trok. Haar blik die glazig overal en nergens naar keek. Haar bijna purperen tong en haar voortdurende gepiep.

Vreselijk, die wandelingen met Maya. Ik moest wel, want we hadden geen tuin. Ze moest plassen. En omdat ze zo overdreven reageerde op haar omgeving, vond ik het noodzakelijk om haar meer te ‘socialiseren’. Tegelijk schaamde ik me dood. Daar liep ik dan: beginnend hondentrainer met die trekkende Duitse Herder die uithaalde naar alles wat te snel of te dicht bewoog. Shoot me now, please.

Ik wandelde omdat Maya moest plassen, en omdat ik het noodzakelijk vond om haar bloot te stellen aan bepaalde prikkels. Ik wandelde doelgericht, en mijn aandacht lag volledig bij Maya’s gedrag en hoe ik dat kon veranderen. Ik voel een steen in mijn maag terwijl ik dit typ.

Ik adem hem weg. Traag. Diep. En roep een herinnering op aan een wandelmoment waaraan ik een fijne herinnering overhoud. Doe rustig mee. Ik kies een middag die niet zo lang geleden plaatsvond. Met Dingo dwaalde ik door een natuurgebied. De stilte overheerste. Van buiten druppelde hij naar binnen. Het wandelpad kronkelde langs groene heuveltjes als in een prentenboek. Verderop lagen wilde grazers te herkauwen. Moeders waakten over hun kalfjes. Traag knipperend keken ze ons na. Dingo trippelde aan de lange lijn. Hij nam een moment om de verhalen te lezen die de koeien in de wind wierpen. Ik stond stil in die volle stilte, en voelde me… gelukkig. Samen. Allemaal anders, en toch even levend.

Mijn aandacht lag bij de totaliteit van de omgeving. Daarin bewogen wij slechts. Hij met voldoende ruimte om zijn ding te doen, ik met voldoende stilte om mijn ding te doen. Hij als hond. Ik als mens.

Ik wandelde niet, maar dwaalde. Ik was eenvoudig. Daar, op dat moment en op die plaats.

Tegenwoordig wandel ik het liefst wanneer ik minstens enkele uren tijd heb. Dan kan ik opgaan in dat dwalen. Kijken waar we zin in hebben. Welke richting kiest hij uit? We hebben tijd om even te zitten hier. Om terug te keren of verder te wandelen naargelang onze goesting.

Kortere wandelingen die wranger aanvoelen, hebben meestal een instrumentele waarde. Dat betekent dat het doel van de activiteit buiten de activiteit ligt. Vanmorgen wandelde ik bijvoorbeeld omdat één van mijn honden duidelijk nood had aan beweging. Ik wandel dan mee omdat we in een maatschappij wonen waar honden niet veilig alleen op stap kunnen. Ik zet de pas erin en kijk elk kwartier naar mijn telefoon. Hoeveel tijd nog? Heeft die ene persoon al teruggebeld? Is dat mailtje al beantwoord? Vooruit, kerel, straks staat m’n volgende afspraak aan de deur.

Wat een waanzin.

Wanneer we een activiteit uitvoeren met een instrumentele waarde, leggen we onze ware aandacht dus eigenlijk op iets buiten de activiteit zelf. Maya moest pipi doen. Mijo moest bewegen. De activiteit zelf wordt dan een soort instrument en soms een obstakel tot het bekomen van een bepaald doel. Je kan bijvoorbeeld bij jezelf nagaan waarom je een douche neemt, waarom je een tas koffie drinkt en waarom je het werk doet dat je doet. Waarom heb je kinderen en waarom lig je ‘s avonds naast die persoon in bed?

Als we teveel activiteiten doen omwille van hun instrumentele waarde, lopen we volgens filosoof Mark Rowlands het risico dat we het gevoel krijgen telkens maar ergens achteraan te hollen. We blijven achter met een gevoel van onvoldoening, omdat we vaker onze aandacht leggen bij het intrument dan dat we het doel werkelijk bereiken. Vervolgens gaan we harder werken aan dat instrument, in de hoop ons doel zo sneller en vaker te bereiken. Het resultaat is een vicieuze en vermoeiende cirkel van doelen najagen. Ondertussen gaat het leven voorbij.

We kunnen activiteiten ook uitvoeren omwille van hun intrinsieke waarde. Dat betekent dat de waarde ervan binnen de activiteit zelf ligt. Het behelst geen extern te behalen doel. Wanneer ik me positioneer voor een les yoga, doe ik dat omdat ik de nood voel om mijn hoofd vrij te maken. Om naar mijn lichaam te luisteren en de rest van de wereld even het zwijgen op te leggen. Dat zijn allemaal externe doelen. Maar eens ik me in de concentratie bevind van een bepaalde pose, ga ik volledig op in het moment. Ik ben vergeten waarom ik hier eigenlijk aan begon, en mijn aandacht ligt volledig bij mezelf binnen de totaliteit van de omgeving.

Zo kunnen we ook wandelen. We kunnen vertrekken met een vage instrumentele waarde, zoals de hoop op het ervaren van rust. Maar we kunnen gaandeweg kiezen waar we de waarde leggen van deze wandeling. Bij een extern doel? Of bij de waarde van het moment zelf? Daar, op die plek en samen met alles wat zich rondom jullie bevindt.

Mark Rowlands schrijft: ‘Alleen intrinsiek waardevolle dingen kunnen aanspraak maken op onze liefde. Een van de belangrijkste taken in het leven is je te omringen met dingen die je liefde waard zijn – en in staat zijn deze dingen te onderscheiden van de dingen die dat niet zijn.’

Een activiteit met een intrinsieke waarde, daarin schuilt gewaarwording. Daarin schuilt die acceptatie van wat is. Daarin lurkt de rust die de ruimte schept om werkelijk samen te zijn. Ieder binnen zijn eigen beleving.

Met deze gedachten laat ik je.

Wandel ze.