Door Ineke Vander Aa
‘Ik dacht dat jij van sneeuwhonden hield,’ zei ze, ‘maar toen ik je zag met die Hollandse herder dacht ik “dat past toch niet bij Ineke”.’
Ik lachte.
We hebben allemaal een type waartoe we ons aangetrokken voelen. Ik hou van Duitse herders omdat mijn beste jeugdvriend tot dat ras behoorde. Hun uiterlijk voelt familiair aan. Maar ik hou ook van wolfhonden en husky-achtigen, omdat de liefde van mijn leven een wolfhond was. Mijn man en ik zijn daar heel open over.
Als kind werd ik gebeten door een Dobermann. In mijn latere leven door een Duitse dog. Als ik mijn buikgevoel volg, voel ik me comfortabeler bij andere rassen dan deze. Mechelse herders zaten zo verborgen achter vooroordelen, dat ik me er vroeger onzeker bij voelde. Totdat een Mechelse herderin één van mijn beste vriendinnen werd.
‘Ik hou meer van grote dan van kleine honden,’ zeggen mensen soms. Of omgekeerd. De reden waarom ik vooral met grote honden samenleef, is omdat hun adoptiekansen lager liggen en ze daardoor alvast meer mijn aandacht trekken. Zeker wanneer ze karaktereigenschappen hebben die weinig welkom zijn in onze samenleving.
‘Als trainer mag je geen favorietjes kiezen,’ zei mijn mentor tijdens mijn opleiding. Toch helpen we mensen bij het kiezen van een ras wanneer ze op zoek gaan naar een hond.
‘Wat denk je van dit ras?’ vraagt men dan, met een fotootje van iemands donzig kind dat zopas ergens te koop werd gezet.
Ik vind het een beetje raar allemaal, die hondenrassen. Het doet me steeds denken aan het taboe rond het ideale mensenras. De übermensch. Het voelt ongemakkelijk en tegenintuïtief.
We bestaan allemaal uit een combinatie van genetisch materiaal en een referentiekader aan ervaringen, gedachten en gevoelens. Sommige karaktereigenschappen zijn genetisch bepaald. In hoeverre bepaalde eigenschappen tot uiting komen, hangt af van de genetische cocktail én hoeveel water bepaalde zaadjes krijgen doorheen het leven van een individu.
Dat zijn we tenslotte allemaal. Unieke individuen. Blanke, zwarte en Aziatische individuen. Mannen en vrouwen. Het schijnt dat dat tegenwoordig omstreden woorden zijn om mensen mee te beschrijven.
Duitse herders, Hollandse herders, Mechelse herders. Bobtails, Saarlozen, labradors en andere retrievers. Shih tzu’s en maltezers. Dat vinden we normaal.
Toen ik me openstelde voor een partner, koos ik niet op voorhand bewust een mensenras. Zelfs geen gender. Ik nam de tijd om mensen te leren kennen en ervoer bepaalde aantrekkingskrachten. Vrienden, lieven en vergissingen. Soms voelden we ons thuis bij elkaar en soms niet.
Kan ik dit individu aanvaarden zoals hij of zij is, dacht ik dan, zonder hem of haar daarbij te willen veranderen? Om daarop te kunnen antwoorden, moet je iemand eerst leren kennen. Dat gaat over tijd nemen voor elkaar. Elkaar ernstig nemen als gelijkwaardig individu.
Gisteren had ik iets te vieren en dronk ik net dat glaasje teveel. Je kent dat wel. Half bewusteloos lag ik in bed. Omstreeks vier uur bereikte een zacht gepiep mijn moedergevoel. Het kwam van de benedenverdieping. Wankelend vocht ik met de mouwen van mijn kamerjas.
‘Ik kom!’
Ik strompelde naar beneden waar Dingo de Hollander al naar de deur rende met gespannen billen. Hij moest dringend.
Terwijl hij buiten hurkte, wreef ik in mijn ogen. Hoe kan het toch, dacht ik, dat ik haast niets hoor terwijl ik slaap. Maar één van mijn companen hoeft maar een geluidje te maken en ik ben uit bed. Ongeacht het ras of de soort waartoe ze behoren. Zou ik van een wolfhond meer gehouden hebben dan van Dingo?
Met die Hollander ging ik weer naar binnen. Ik drukte een zoen op zijn warme voorhoofd en wachtte tot hij indommelde alvorens de klim naar boven te beginnen. Onderweg knipperde ik vriendelijk naar de Spaanse straathond die me met slaapogen bekeek.
Boven knipte ik het lichtje uit, en viel ik in slaap op het ritme van Maya’s ademhaling. Een Duitse herderin.
Maar het is waar. Ik hou ook van sneeuwhonden. Ierse wolfshonden, daar kijk ik altijd voor om.
