Door Ineke Vander Aa
Vanmorgen kreeg ik de vraag of ik een vier maanden jonge Amerikaanse Stafford pakwerk kon aanleren. Ik, die het verhaal schreef van ‘Nellie, de hond die niet wist hoe hond te zijn’, een verhaal dat uitnodigt tot stilstaan bij de manier waarop we met honden omgaan.
Vanmiddag wandelde ik voorbij een terrein waar een Mechelse herder aan iemands pakmouw hing, naast een autoritair figuur dat bevelen riep en een groep glimlachende toeschouwers aan de zijlijn. Op de parking klonk vanuit een tiental wagens anticiperend geblaf.
Met mijn strooien hoedje zag ik er misschien als een hippie-achtig, goedgelovig type uit, terwijl mijn Hollandse herder aan een lange lijn liep te snuffelen. Het contrast was onthutsend.
Onze gedachten zijn steeds evoluerende uitvloeisels van o.a. de ervaringen die we hebben gehad. Mijn ideeën kunnen daarom sterk verschillen van die van de glimlachende toeschouwers. Ze hebben zich namelijk gevormd tijdens mijn talrijke ontmoetingen met honden die in opvangcentra terechtkwamen wegens een groeiend veiligheidsrisico. Een factor die ze verontrustend vaak gemeen hadden, was een voorgeschiedenis van pakwerk.
We spreken over wat bepaalde rassen vanuit hun genetische eigenheid ‘nodig hebben’. Over sport, zelfbeheersing, plezier en uitlaatklep.
Misschien vinden sommige honden pakwerk leuk. Dat zou kunnen. Ik kan me er geen beeld bij vormen, omdat ik het nog nooit op die manier heb geïnterpreteerd of ervaren. Mijn idee van plezier ziet er eenvoudig anders uit, en mijn ervaringen met pakwerk speelden zich af in opvangcentra en binnen langdurige trajecten van emotioneel herstel. Sommige verhalen eindigden met een finale zucht wegens een te groot veiligheidsrisico en gebrek aan verantwoorde opvangmogelijkheden. Een ander verhaal vind je in mijn huiskamer, opgelucht omdat geweld niet langer een terugkerende factor is in zijn leven.
Persoonlijk zie ik de noodzaak niet om een hond aan te moedigen tot gewelddadig gedrag. Op die manier plaveien we wegen in de hersenen die alsmaar vlotter begaanbaar worden, waardoor de kans groter wordt dat de hond overgaat tot bepaald gerelateerd gedrag in andere contexten. Een terugkerend argument luidt dat dit eenvoudig niet waar is omdat deze honden steeds ‘onder perfecte appèl’ staan. Het bewijs van tegengestelde ervaringen staat echter in mijn geheugen gegraveerd. Misschien moet ik maar eens lessen pakwerk gaan observeren om het plezier erin te zoeken. En misschien is het een goede deal dat lesgevers pakwerk dan gaan kennismaken met de honden in opvangcentra, en hun vaak uitzichtloze toekomst.
Honden zijn emotionele en denkende wezens, geen te automatiseren machines.
Het is aan ons om stil te staan bij de manier waarop we graag met hen omgaan.
Persoonlijk kies ik ervoor om met mijn honden om te gaan als gelijkwaardige zielen. Met ‘ziel’ bedoel ik een eigen unieke persoonlijkheid met een rijke emotionele beleving en de capaciteit tot zelfstandig denken, waarin veiligheid en verbondenheid centraal staan. En dan bedoel ik verbondenheid op z’n David Pithie’s, niet op de klassieke (en slaafse) hond-baas manier.
Op basis van welke waarden bouwen we onze relatie met elkaar en andere dieren? Een vraag die door iedereen anders zal worden beantwoord, maar die de moeite loont om te laten bezinken.